Gisteren heeft op initiatief van één land één samenleving in de Eerste Kamer de lezing over Artikel 50 van de grondwet plaatsgevonden. Lees hieronder de volledige inhoud van de lezing verzorgd door Bas de Gaay Fortman.
Bekijk de hoogtepunten
Door: Bas de Gaay Fortman
Mevrouw de Voorzitter,
De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk. Zo’n half jaar lang, vanaf het moment waarop één land één samenleving mij had gevraagd de eerste jaarlijkse Artikel 50 lezing te houden, heb ik in dagelijkse omgevingen een informeel en ongeregeld onderzoekje gehouden met als beginvraag ‘Ken je deze tekst?’ Dat die in de grondwet zou staan, werd nog wel vermoed maar waar wist niemand. Algemene onwetendheid bleek ook bij collega juristen wanneer ik vertelde over een Artikel 50 Grondwet lezing. Alleen enkele Staatsrechtdocenten waren op de hoogte. Kamerleden bij wie het leeft, heb ik nog niet ontmoet, op Pieter Omtzigt na. Op de vraag door wie en hoe de uitvoering van die plicht het gehele Nederlandse volk te vertegenwoordigen werd beoordeeld, kwam zelden antwoord.
Verrast was ik dan ook toen onlangs een krantenkop digitaal voorbijflitste met de tekst ‘VVD: laat de Kamer toetsen aan de grondwet’. ‘Oef’, schoot door m’n hoofd, ‘wat ik in die Artikel 50 lezing had willen bepleiten, wil de Tweede Kamer zelf al, met de VVD voorop: een toetsing of de Staten-Generaal zijn grondtaak het gehele Nederlandse volk te vertegenwoordigen ook waarmaakt. Eindelijk willen ze de Kamer zelf eens laten toetsen op zijn grondwettelijke plichten. Een grondig onderzoek naar parlement en grondwet wordt hier bepleit, inclusief het cruciale Artikel 50 en met alle nadruk op de praktijk van het wetgeven.
Maar helaas, hier had ik onderwerp en lijdend voorwerp verward. Die krantenkop betrof de mening van een parlementaire ‘grondwetspecialist’, zoals dat heet, dat de Kamer juist níet getoetst zou moeten wórden maar zelf het monopolie zou moeten houden van toetsing van alle wetgeving aan de grondwet. Daar mag, meent men, geen rechter aan te pas komen en liefst zou dit ook moeten gelden voor de toetsing van nationale wetgeving aan internationale verdragen. Meer macht voor het parlement dus, maar zonder daarover verantwoording te hoeven afleggen. Werkt het grondwettelijke staatsbestel dan?
Dat is inderdaad de kwestie. Samen met de regering zijn het de Staten-Generaal zelf die de grondwet moeten bewaken. Is dat niet een beetje vreemd, de bekende slager die eigen vlees keurt. Vandaar de ondertitel van deze lezing: ‘Wie bewaakt de bewakers?’ Een collega in dit Huis, wijlen Bertus de Rijk, classicus en 35 jaar lid van deze Kamer, in het Jaarboek Parlementaire geschiedenis 2012 herdacht door de toen bijna 102jarige Johan van Hulst, heeft ons eens uitgelegd waar het Romeinse Quis custodiet ipsos custodes—Wie bewaakt de bewakers?—vandaan komt. In een satire beklaagt de dichter Juvenalis zich over de gehuwde vrouw, zogenaamd deugdzaam maar geraffineerd in haar ontrouw. Wanneer je op reis gaat, helpt het niet haar te laten bewaken. Want, zo luidt de hamvraag: ‘Wie bewaakt dan die bewakers?’
Voor onze grondwet is het antwoord: ‘De bewakers bewaken elkaar!’ Kamerleden zweren of beloven immers trouw aan de grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt. Dan moeten ze waar nodig niet alleen de regering maar ook elkaar daarop aanspreken. Onder onze parlementariërs is dit nog lang niet aanvaard. ‘Het gaat niet aan een collega ter verantwoording te roepen’, zei nog niet zo lang geleden het lid Wilders toen in de Kamer zijn oproep tot vermindering van Marokkanen aan de orde was gesteld. ‘Ook staatsrechtelijk niet’, voegde hij eraan toe. Maar wie moet Kamerleden dan wel ter verantwoording roepen? De kiezer, eens in de vier jaar? Dat is wel erg mager. De eigen partij dan. Dat is helemaal die slager die eigen vlees keurt, in Wilders’ geval zelfs letterlijk.
Mag elk kamerlid zijn eigen staatsrecht maken? Natuurlijk niet, waar het om de grondwet gaat, is het tot de orde roepen van elkaar staatsrechtelijk juist de enige weg. In een debat met het lid De Graaf, die had gesteld geen Islam te willen in dit land, gaf vanuit de regering minister Asscher onlangs het goede voorbeeld. U citeert hier telkens de Koran en de Soenah, zei hij, maar kent u de Nederlandse grondwet wel, waaraan u als Kamerlid trouw heeft beloofd?
Gedreven door zorg om gebrek aan publieke verantwoording van die grondwettelijke taakvervulling heeft ‘Eén land één samenleving’ parlement en regering in het vizier als voorwerp van jaarlijkse constructief-kritische toetsing aan het kernartikel 50 van de grondwet ‘De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk’. Dát staat hier vanmiddag op de agenda in één van de mooiste politieke monumenten ter wereld, de oude vergaderzaal van de Staten van Holland. Bijzonder is het dit te mogen doen in aanwezigheid van de Commissaris van de Koning hier.
Deze lezing, bedoeld als eerste in een jaarlijkse reeks, houd ik op de titel van ‘oudgediende’, een vriendelijker betiteling dan ‘mastodont’. De benaming Mastodont is in zwang gekomen bij de kabinetsformatie van Rutte I nadat oud minister-president Piet de Jong over het lid Wilders had gezegd: ‘Laat die maar alleen marcheren!’ Die voormalige onderzeebootkapitein, minister-president van een zeldzaam naoorlogs kabinet dat de hele rit uitzat, deze bescheiden staatsman, een mastodont? Blijf toch naar hem luisteren! Bij leven en welzijn viert hij zijn persoonlijk eeuwfeest volgende week. Dan wordt hij lid van de club van oud-Kamerleden 100+. Die wordt aangevoerd door het al genoemde fenomeen Johan van Hulst, 25 jaar lid van deze Kamer, nu 104 jaar oud, nog steeds publicist en in zijn vrije tijd schaker.
Oud klinkt sowieso aardiger dan ex. ‘There is nothing so ex as an ex-MP’, zeggen de Engelsen. Daarom wordt er soms moeilijk afscheid genomen. Wel goed je van die status van Ex bewust te zijn wanneer je na jaren van trouwe dienst op het Binnenhof een mooie slotreceptie krijgt. Maar Oud-lid van de Staten-Generaal duidt juist op ervaring en misschien zelfs enige op het Binnenhof en daarbuiten opgedane wijsheid. ‘Gediende’ is archaïsch woordgebruik. Onze tijd is daarvoor overgevoelig geworden; voor je het weet ben je van de wereld van gisteren: ‘Ja hálloooo—het is twee-duizend-vijf-tien!’ Toch maar met enige trots van oudgedienden gesproken. Die reageerden op toegenomen dicriminatie en polarisatie met het manifest Eén land één samenleving. Op initiatief van Hans Dijkstal (oud-voorman van de VVD; in genegenheid gedenken we hem) en Mohamed Rabbae (oud-voorman van GroenLinks nog revaliderend na een attaque; we denken aan hem) kwam een tiental oudgedienden met de proclamatie die aan de wieg staat van deze discussiemiddag over de grondwet.
Inderdaad, mevrouw de Voorzitter, in de wereld van gisteren werden die oudgedienden van het pleidooi voor een positieve benadering van het gehele Nederlandse volk, geen ‘leiders’ genoemd maar ‘voorlieden. ‘PPR-voorman Bas de Gaay Fortman’ was ik, concurrent van ‘VVD-voorman Wiegel’ in de strijd om de stemmen van de jeugd. Na verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd van 21 naar 18 jaar trok die in 1972 met een cohort ter waarde van twaalf Kamerzetels naar de stembus. VVD, PPR en de rest kregen elk een derde oftewel vier Kamerzetels. De jonge kiezers waren gaan zweven en wel in de richting van politieke helderheid.
Voor-mánnen waren wij; voor-vrouwen kenden we aan het Binnenhof nog niet. Voorman klinkt niet alleen leuker dan leider maar ook aardiger voor de leden van je fractie. Die hebben trouwens elk een eigen mandaat; ze láten zich dan ook niet gemakkelijk leiden. Sterker nog, krachtens artikel 50 — de Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk—behoren ze zich ook niet simpelweg door een leider te laten leiden.
Gauw nu over naar dit kernartikel van de grondwet, het hoofdgerecht op ons menu deze middag. De grondwet en Artikel 50 in het bijzonder vormen de basis van een ijzersterk moreel appèl aan niet alleen de politiek maar onze hele samenleving. Het gaat hier om Nederlands politiek erfgoed.
Artikel 50 dan betreft ten eerste onze Staten-Generaal, ten tweede het principe van volks-vertegenwoordiging en ten derde de nadruk op de gehele bevolking van ons land.
I. Allereerst dus de Staten-Generaal. Wie bij verkiezingen voor de Tweede of Eerste Kamer voldoende stemmen hebben behaald, krijgen een brief die hen op de hoogte stelt van hun benoeming tot lid van de Staten-Generaal. Verkiezing is daartoe een voorwaarde maar het is en blijft een benoeming in een publiek ambt. Uit een oogpunt van eer is het zelfs ‘t hoogste ambt op dat van de Koning na. In aanwezigheid van het Staatshoofd is immers de hoogste gezagsdrager niet de minister-president, niet de vice-president van de Raad van State, niet de president van de Hoge Raad maar de gekozen voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Voor Eén land één samenleving en voor ons allen hier vanmiddag is het dan ook een grote eer dat collega Ankie Broekers, Voorzitter van dit Huis en nog lang geen oudgediende, deze discussie over onze grondwet wil afronden met een slotwoord.
De Staten-Generaal, politiek erfgoed van groot gewicht, horen bij de Nederlanden. Vanouds bestonden ze uit vertegenwoordigers van de gewesten, later provincies geheten. Elk had zijn eigen Staten met een vertegenwoordigende functie bij het politiek gezag, eerst alleen adviserend, maar steeds meer ontwikkeld tot participatie in de politieke machtsuitoefening. Op initiatief van enige Hollandse steden riep Filips de Goede 9 januari 1464 gedeputeerden van de Staten van ál zijn landen in Brugge bijeen. Sindsdien wordt gesproken van de Staten-Generaal. In 1964, een half millennium later dus, is dit herdacht met een bijeenkomst in de Ridderzaal. Daarbij werden de leden van beide Kamers omringd door de overige Colleges van Staat en vertegenwoordigers van de parlementen van België en Luxemburg. Op Youtube circuleert een filmpje van deze plechtigheid waarbij we helemaal in het midden de beide Kamervoorzitters zien zitten met naast hen koningin Juliana en kroonprinses Beatrix. De ene Voorzitter legt in zijn speech de nadruk op de constitutionele monarchie, de andere op de dynastie van Oranje en de lijfspreuk Je Maintiendrai. Kennelijk hadden de Staten-Generaal toen moeite eenvoudig eens een keer zichzelf te vieren. Vandaag is het niet anders. In een wetgevingsoverleg met de Tweede Kamervoorzitter over de begroting van de Kamer voor 2011 werd alvast vooruit geblikt naar de herdenkingsperiode 2013-2015: 200 jaar Koninkrijk, 200 jaar Eerste Kamer èn 550 jaar Staten-Generaal. Mevrouw Smilde van het CDA vraagt een en andermaal naar die laatste viering maar wordt uitsluitend verwezen naar een commissie waarin het oud-lid Lubbers participeert. Op 9 januari 2014 is er dan ook helemaal niets herdacht. Veel Koninkrijk maar geen Staten-Generaal. Wel mogen we nog uitzien naar een viering van 200 jaar Tweekamerstelsel door de instelling van deze Kamer in 1815. Met door de Koning zelf voor het leven benoemde leden werd die destijds gezien als ‘Ménagerie du roi’ maar sinds de grondwet van 1848 wordt de Eerste Kamer beschouwd als extra toets op de totstandbrenging van behoorlijke wetgeving in het algemeen en handhaving van de grondwet in het bijzonder.
In de vorige week afgesloten campagne voor de verkiezingen van Provinciale Staten en daarmee indirect van de Eerste Kamer kwam alleen de oneigenlijke rol van dit Huis als veranderaar van politieke meerderheden aan de orde. Vertegenwoordigt de Eerste Kamer der Staten-Generaal vandaag niet meer het gehele Nederlandse volk maar in plaats daarvan de fracties van partijgenoten in de Tweede Kamer? Let op: als de leden in dit Huis zich gebonden voelen door orders vanuit de regerings- en/of gedoogcoalitie dan is dat hoe dan ook in strijd met Artikel 50 van de grondwet. Dit geldt trouwens voor alle fracties, verbonden met de regering of in de oppositie, hier en aan de overkant. Het geldt ook voor pressie tot het tekenen van een regeerakkoord zoals ruim vier jaar geleden in de Tweede Kamer plaats vond bij de vorming van een kabinet met gedoogsteun van het lid Wilders en de zijnen.
II. Nu het tweede hoofdpunt: volksvertegenwoordiging als staatsrechtelijk principe. Wat betekent dit? Dat ieder kamerlid eigen standpunten uitbazuint? Nee, wie dat doet zit op drie punten scheef.
1. Leden van de Staten-Generaal vertegenwoordigen niet zichzelf noch elkaar maar alle burgers. En de fractie dan? Nee, de fractie kan wel één standpunt hebben en dat kan natuurlijk worden gemeld en uitgelegd, maar het is niet de fractie en helemaal niet de partij, niet de eigen kiezers en zelfs niet alle kiezers die worden vertegenwoordigd maar de hele Dat is inclusief de burgers die helemaal niet hebben gestemd. Verantwoording van Eerste Kamerleden aan de leden van Provinciale Staten die hen hebben gekozen—een gedachte die door een paar lijsttrekkers bij de Statenverkiezingen werd geopperd en door een enkeling in dit Huis omarmd—is helemaal ongrondwettig. Een aanzet tot artikel 50 van de grondwet is juist geformuleerd in de Staatsregeling van 1798 onder de Bataafse republiek om een einde te maken aan vertegenwoordiging in de Staten-Generaal door leden die plachten te opereren vanuit strikte opdrachten—‘last en ruggespraak’—uit de eigen provincie.
2. Vertegenwoordigen is niet uitbazuinen van wat je meent dat de vertegenwoordigden—de burgers—aan standpunten innemen. Populisme noemen we dat. Het is een manier om wat we de bewusteloze kiezers noemden, in te palmen en zo hun stem te verwerven. Nee dus, volksvertegenwoordiging veronderstelt een vertrouwensband, vergelijkbaar met andere ambiances zoals die van de vertrouwensman en de zaakwaarnemer. Het aantal zwevende kiezers—in hoog tempo en grote omvang toegenomen—duidt op gebrek aan institutioneel vertrouwen tussen kiezers en gekozenen. Een negatief effect van politiek bedrijven als uitbazuinen van standpunten is natuurlijk dat zoiets de hele besluitvorming in ons parlementaire stelsel ondermijnt.
3. Het derde punt heb ik niet opgestoken van mijn leermeesters, grootouders of ouders maar van een dochter die al een poosje werkt als jurist: Vertegenwoordig mensen niet op basis van standpunten maar van belangen. Zelf maak ik sinds mijn Kamertijd onderscheid tussen juristen die recht kunnen zíen en vínden, en anderen die alleen regels kunnen opsporen en citeren. Het punt dat vanuit een oogpunt van volksvertegenwoordiging mijn aandacht trok, was creatieve framing. Ik las het in een interview in het Financieel Dagblad; hopelijk heeft die tekst ook onze volksvertegenwoordigers bereikt. Als advocaat, zegt Marry, zoekt zij in de vertegenwoordiging van haar cliënten naar de belangen achter de standpunten. Standpunten kun je eindeloos herhalen maar in processen van besluitvorming leiden ze tot patstellingen. Dit geldt niet voor de belangen achter de standpunten. Die verbinden immers met een werkelijkheid waarin creatief naar nieuwe gezichtspunten en oplossingen voor problemen kan worden gezocht.
Een voorbeeld uit de wereld van gisteren kan het samen zoeken naar een creatief kader om oplossingen te vinden, verduidelijken. In het kabinet Den Uyl moesten de beide ministers uit de kring van de PPR rigoureus verzet bieden om te voorkomen dat het zeldzame estuarium van de Oosterschelde zou worden vernietigd door afsluiting. Hun alternatief was dijkverhoging. In die politieke impasse werd allereerst het afsluitingsproject stil gelegd. Toen kwamen de belangen op tafel. Pleitbezorgers van afsluiting ging het om de veiligheid van de Zeeuwse en Brabantse bevolking, terwijl de voorstanders van openhouden zich richtten op het milieubelang. In die impasse is toen het compromis gevonden van de Oosterscheldekering. Vanuit de standpunten was het ‘t één of ’t ander. Het was de afweging van belangen die tot een creatieve oplossing leidde die wereldwijd nog steeds aandacht trekt en zowel Waterstaat als het bedrijfsleven een mooie zet omhoog heeft gegeven.
III. Nu het derde en laatste punt: ‘het gehele Nederlandse volk’. In de grondwet van 1814 waarvan we vorig jaar twee eeuwen vierden, kreeg het huidige artikel 50 (toen 52) zijn tegenwoordige tekst. Het is verbonden met het aloude verbod op last, dat wil zeggen het stemmen in opdracht. Maar het grondwettelijk vereiste voor leden van de Staten-Generaal het gehele Nederlandse volk te vertegenwoordigen, heeft steeds meer een zelfstandige betekenis gekregen, los van dat verbod op last en ruggespraak. Het staat wel in verbinding met Artikel 1 dat begint met het kernwoord ‘Allen’. Die allen zijn dáár alle mensen die zich op ons grondgebied bevinden; in Artikel 50 gaat het om alle burgers. Geen uitsluiting luidt het grondwettelijk beginsel.
Het woord ‘volk’ heeft overigens een mooie traditie, de aan Willem van Oranje toegeschreven laatste woorden: ‘Mijn God, mijn God, heb medelijden met mij en met dit arme volk’. Maar dat woord ‘volk’ horen we nu nog maar zelden. Koningin Wilhelmina gebruikte het vele malen, koningin Juliana zelden en koningin Beatrix een hoogst enkele keer. De reden is natuurlijk dat Hitler dit woord in vrijwel elke zin gebruikte en in ons land deed dat de NSB. ‘Volk en Vaderland’ heette het blaadje van de NSB. Mijn generatie kan nog een liedje zingen met als begin ‘Op de hoek van de straat staat een NSB’er’ en daarin de regel ‘Hij verkoopt Volk en Vaderland voor vijf losse centen.’ Verontrustend vandaag, dat niet alleen politici maar ook journalisten geen associaties meer blijken te hebben vanuit die NSB geschiedenis.
In de grondwet staat Artikel 50 nog steeds in de historische bewoordingen uit 1814. Zo blijft die tekst ook na de laatste grondige herziening van 1983 spreken van ‘volk’. In 1983 is trouwens wel aan de orde geweest of het bijvoeglijk naamwoord ‘gehele’ niet kon worden geschrapt. Het was een tijd waarin nog vrijwel niemand in de volksvertegenwoordiging zich negatief uitte over het multi-etnisch karakter dat de Nederlandse samenleving had gekregen. Toch werd het noodzakelijk geacht te blijven benadrukken dat het steeds gaat om de hele Nederlandse samenleving. Daarmee werden de principes van Artikel 50 herbevestigd in een nieuwe context.
Natuurlijk, mevrouw de Voorzitter, weerspiegelt elk kabinet in visie en beleid de parlementaire meerderheid waarop het steunt. Het regeert echter niet voor die meerderheid maar voor het gehele Nederlandse volk. Bewust een kabinet formeren voor ‘links’ of ‘rechts’ roept niet alleen spanning op in de samenleving, het is ook in strijd met geschreven en ongeschreven staatsrecht. Mark Rutte’s jubelend commentaar bij de concept regeer- en gedoogakkoorden ruim vier jaar geleden—‘Rechts Nederland zou zijn vingers erbij aflikken’—was dan ook ongrondwettig, evenals het gedoogakkoord zelf. Dat was immers gericht op regeren met steun van een fractie die doelbewust en vrijwel dagelijks Artikel 1, Artikel 50 en Artikel 6 over de godsdienstvrijheid om zeep wil helpen.
Tenslotte, mevrouw de Voorzitter, overmorgen is er weer een grondwetdag: een wandeling langs instellingen die iets met de grondwet te maken hebben. De website benadrukt dat die GRATIS is, in dit land een niet onbelangrijke mededeling. Vorig jaar kregen we na afloop op televisie straatinterviews te zien met mensen die hun gratis kans hadden benut. Erg onder de indruk waren ze van bijvoorbeeld het Catshuis en de Trèveszaal, staatsruimten waarin je niet zo gemakkelijk doordringt. ‘Maar wat staat er eigenlijk in die grondwet?’ werd door verslaggevers gevraagd. ‘Ja, dat weet ik zo niet!’ Zowel onze volksvertegenwoordiging als de doorsnee burger is blijkbaar slachtoffer van het gebrek aan een doordachte inburgering van elke Nederlandse burger, een Civics 101 zoals de Amerikanen het noemen, op alle niveaus van onderwijs. Verander dat jaarlijkse gebeuren maar in een Grond-weet-festival!
Achter die grondwet liggen fundamentele waarden; ‘eeuwige beginselen’ werden ze in de tijd van de Duitse bezetting genoemd. Waar het nu op aankomt is dat die weer bovenaan op de politieke agenda’s komen te staan in de debatten van alledag. Een krachtig moreel appèl gaat uit van Artikel 1 over de plicht van de Staat allen die zich hier bevinden in gelijke gevallen gelijk te behandelen en erop toe te zien dat niemand wordt gediscrimineerd, Artikel 90 over de Nederlandse verantwoordelijkheid voor de internationale rechtsorde—denk aan Europa en de vluchtelingen!—en Artikel 50 over het recht van het gehele Nederlandse volk door alle gekozenen vertegenwoordigd te zijn. Bij dit alles komt het natuurlijk niet aan op nieuwe formuleringen maar op de politieke praktijk. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt niet alleen bij de Staten-Generaal maar ook bij alle burgers, de media en de maatschappelijke organisaties, kortom het hele Nederlandse volk. Een grondwet maak je samen—al of niet—waar.
Wat valt er van onze bevolking tenslotte nog te zeggen, mevrouw de Voorzitter? Autochtoon of allochtoon, we zijn allemaal heterochtonen, voortgekomen uit talloze families die door de eeuwen heen met van alles gelieerd zijn waaronder ook de geschiedenis van Nederland. Centraal hoort te staan wat ons allen in dit land verbindt. Kortom, EEN LAND EEN SAMENLEVING.